Bert Hoppenbrouwers uit Rijen scheepte zich op 17 oktober 1946 in op motorschip Indrapoera voor een bootreis van ongeveer dertig dagen naar Nederlands Oost-Indië. Op 27 januari 1950 keerde hij met het S.S. Waterman in Nederland terug. ‘Koud en gevoelloos’ noemt hij deze aankomst. Voor de heemkringtentoonstelling Onze jongens in de Oost, zette hij zijn herinneringen nog eens op een rij.
Bert Hoppenbrouwers werd geboren op 18 februari 1925. “Ik heb alleen lager onderwijs gevolgd. Op mijn 13e moest ik van school af. In de crisisjaren was er veel armoede en mijn ouders konden de Mulo voor mij niet betalen.” Bert ging bij een leerbedrijfje voor schoenranden werken. Voor twee gulden en vijftig cent per week. Een jaar later ging hij naar een andere leerfabriek, waar hij boodschappen deed voor het kantoor en licht magazijnwerk.
In de oorlog stuurden de Duitsers hem als achttienjarige voor een half jaar naar kamp Westerbork voor de zogenaamde Arbeitsdienst. Hij moest er helpen bij de ontginning van een groot heideveld dat tot een diepte van vijftig cm moest worden omgespit. Bert Hoppenbrouwers: “Het veld lag op ongeveer twee kilometer afstand van het barakkenkamp. We moesten er iedere dag in pelotonsverband marcherend en onder het zingen van marsliederen naar toe. Ons kader bestond uit leden van de NSB, die sympathiseerden met het Duitse bezettingsleger. Discipline en strengheid hadden ze hoog in hun vaandel staan. Dat was ook de reden dat ik na vier maanden ´s nachts uit het kamp ben ontsnapt. Na drie dagen en nachten was ik eindelijk weer thuis in Rijen. Ik ben toen direct ondergedoken bij een boer in Molenschot, want de Duitse Sicherheitspolizei was inmiddels al bij mijn ouders langs geweest. Tot aan de bevrijding – negen maanden lang – heb ik er licht boerenwerk gedaan.”
Koningin Wilhelmina
Na de bevrijding in mei 1945 dacht Bert eindelijk weer van zijn jeugd te kunnen gaan genieten. Maar dat bleek een utopie. “Ik was inmiddels twintig jaar. In mei 1946 werd ik opgeroepen voor de dienstplicht. We waren de eerste lichting dienstplichtigen van na de oorlog. Ik moest mij melden op de Prins Hendrikkazerne in Nijmegen. Hier kregen wij zes maanden lang onze militaire instructies en leerden wij omgaan met een wapen. In die periode ging ik ook voor zes weken naar Kijkduin voor een cursus in de Maleise taal. Onze divisie kreeg de naam ‘7 December Divisie’, naar de rede die Koningin Wilhelmina op 7 december in Londen had uitgesproken. We waren voorbestemd om de orde en vrede in Nederlands Oost-Indië te gaan herstellen. Tijdens de oorlog had Japan onze koloniën bezet.”
Acclimatiseren
Op 17 oktober 1946 scheepte Bert zich in op motorschip ‘Indrapoera’ voor een bootreis van ongeveer dertig dagen naar Nederlands Oost-Indië. Bert:“Met 2200 personen aan boord was de bootreis bepaald geen luxe. We sliepen in de onderruimtes van het schip in hangmatten. De lichamelijke verzorging aan boord was minimaal. Je mocht douchen, maar dan wel met zeewater, dus zeep kon je niet gebruiken. Bij aankomst in Tandjong Priok, de haven van Batavia, stonden legerwagens klaar, die ons naar een kazerne in Mr. Cornelus brachten. Hier bleven we zes weken om te acclimatiseren en aan de levensgewoontes en de tropische warmte van het land te wennen. Exercities en injecties waren aan de orde van de dag. Op wacht staan tijdens de nachtelijke uren was gevaarlijk, omdat we op onbekende geluiden en vuurvliegjes schoten. Ook een latrine bezoeken kon ’s nachts levensgevaarlijk zijn.”
‘Bert Hoppenbrouwers: “Met Indië heb ik nog steeds een gevoelige band” (vervolg)’