Indiëgangers dragen het verleden met zich mee en praten daar over het algemeen niet graag over. Hun taak bestond hoofdzakelijk uit het brengen en handhaven van orde, vrede en rust onder de bevolking. Dat was lang niet altijd zonder gevaar. Praten doen ze vaak wel met makkers van toen. Ze hebben dat nodig, dat doet hen goed. Al is het beslist niet zo dat ze naar anderen toe overal over zwijgen. Neem bijvoorbeeld het onderstaande verhaal van Jos Oprins uit Rijen. Het is één van de verhalen die ook bij de heemkringtentoonstelling ‘Onze jongens in de Oost’ te vinden waren.
“Het was eind 1948. Halverwege de enige verbindingsweg van Indramajoe naar Houoergeulis op Midden Java lag een brug die volgens de ontvangen informatie van onze Inlichtingen Verschaffingsdienst (I.V.D.) onklaar gemaakt zou worden. Dit kon en mocht niet gebeuren, omdat wij anders onze buitenposten niet konden bevoorraden. Ik reed deze weg dagelijks. Volgens de informatie zou het onklaar maken ‘s nachts gebeuren. Zowat om middernacht. Als chauffeur kreeg ik de opdracht met zo’n twintig militairen achter op mijn wagen naar de brug te rijden. De militairen moesten de brug beschermen. Na ongeveer een uur rijden over de zeer slechte weg, stopte ik. We raadpleegden even onze kaart om te bekijken hoever de brug nog was en besloten om nog een paar kilometer zo geruisloos mogelijk verder te rijden. Ik deed dat staande met één voet op de treeplank, hangend op mijn portier en met de motor stationair. Naar schatting anderhalve kilometer voor de brug liet ik de jongens die de klus moesten
gaan klaren, afstappen.”
Karbouwen
“Onhoorbaar slopen zij naar de brug, terwijl ik met één soldaat bij mijn voertuig achterbleef. Onophoudelijk hoorde je de tropengeluiden. Plotseling was er in de verte een enorme schietpartij. Wij verschansten ons onder mijn auto tussen de dubbele achterwielen met het geweer in de aanslag. Totdat het schieten eindelijk ophield en het weer stil werd. Even later hoorden wij onze mannen weer terugkomen. Dit keer niet geruisloos, maar opgewekt en uitgelaten. Zo te horen hadden zij succes gehad.
Wat er was gebeurd? In de pikdonkere nacht hadden zij stelling genomen bij de brug en na een goed half uur hoorden zij regelmatig gespetter en andere vreemde geluiden in het water onder de brug. Zij riepen in het Maleis dat zij zich over moesten geven en meteen naar de kant moesten komen. Daar werd geen gehoor aan gegeven. Dus openden zij met z’n allen het geweervuur. Zij hoorden veel gebrul en gekerm van geraakte karbouwen, die verkoeling zochten in het water en natuurlijk niet de bedoeling hadden de brug te vernielen. Drie van deze dieren overleefden het jammer genoeg niet. Wel brachten onze jongens twee inlanders mee, die eigenaar van deze karbouwen bleken te zijn. Zij kregen bij mij een ereplaatsje voor in de cabine van mijn auto en mochten mee naar onze huisvesting. Daar hebben we deze jongens na een kort beraad schadeloos gesteld. Korte tijd later bleek dat we er een paar vrienden hadden bij gekregen. Want wat gebeurde? Van deze zelfde twee mannen kregen wij de boodschap wanneer de brug wel onklaar gemaakt zou worden. Dat tijdstip klopte, want toen was het wel prijs. Ik bedoel maar, het was vaak een kwestie van menselijk handelen. De twee mannen zijn onze vrienden gebleven.”
U kunt naar het volgende artikel ‘Bert Hoppenbrouwers: ‘Met Indië heb ik nog steeds een gevoelige band’ of terug naar Onze jongens in de Oost