Jan Kraus: “We dronken regenwater uit grote tanks”

Jan Kraus ging indertijd naar Nederlands Nieuw-Guinea. Ook hij deed daar verslag van voor de heemkringtentoonstelling Onze jongens in de Oost. Hieronder vindt u deel één over de reis naar Biak, waar in die tijd ook Piet Broers, Pay Broers, Harry Broers en Toon Moelands uit Rijen gelegerd waren.

 


De base in Biak was een oude Amerikaanse
kazerne met weinig comfort


Aankomst in Biak

“Aan het eind van onze opleiding in Doorn ( juli 1955), kregen we te horen wat onze plaatsing zou worden. De meesten van ons gingen naar Nederlands Nieuw-Guinea, naar Hollandia of Biak, voor een tweede opleiding. Eerst kregen we zomer- en inschepingsverlof en de laatste vrijdag van augustus moesten we binnen zijn.
De volgende dag werden we naar Schiphol gebracht en vlogen we met een DC6 naar Rome voor een tussenlanding. Er werd brandstof geladen en twee uur later vlogen we verder naar Beiroeth.  Daar werd ook weer bijgetankt en vandaar vlogen we naar Basra in Irak en – na brandstof ingenomen te hebben – weer verder naar Karachi in Pakistan. Hier brachten we de nacht door in een hotel. We werden er met de bus naar toe gebracht. We mochten wel buiten het hotel maar niet de stad in, want dat was te gevaarlijk. Eén van de jongens wilde met een soort riksja mee, maar de hoteldirecteur riep dat het killers waren, waar hij mee meeging.
Met een tiental getrainde mariniers zetten we het buiten de poort op een spurt en ongeveer honderd meter verderop hadden wij de riksja te pakken. De bestuurder en zijn maat kregen flinke meppen. We stonden op een brug en we dumpten beide mannen over de reling. Wij terug naar het hotel. Toen de Pakistaanse politie kwam, ving de hoteldirecteur deze op en was het voor ons afgedaan.”

Machtig om te zien
“De volgende morgen moesten we vroeg op, want we zouden doorvliegen naar Bangkok. Onderweg kregen we motorstoring, dus bleven we bijna een dag in het KLM hotel Plaswijck. We kregen een kamer om ons op te frissen en we mochten in de buurt van het hotel de omgeving verkennen. Tegenover de ingang van het hotel lagen rijstvelden waar ze met karbouwen aan het werk waren. Beneden aan de voet van de brug lag een kampong met een toko waar bier verkocht werd en in een mum van tijd was al het bier uitverkocht.
We vlogen weer verder naar Manilla op de Filippijnen en vandaar naar onze eindbestemming Biak. Het aanvliegen was machtig om te zien. Een karang eiland waarop twee vliegvelden lagen; Mokmer van de KLM en de Boroekoe van de Marine Luchtvaart Dienst. We waren allemaal wel benieuwd hoe het eruit zou zien. Het was warm, het zweet liep ons over het lijf. We werden in open vrachtwagens naar de base gebracht, waar we voor vier maanden een Quonsethut betrokken voor verdere opleiding.
De base was een oude Amerikaanse kazerne met weinig comfort. Het was er met alles behelpen. Wij hadden werkelijk niks, geen radio, geen strijkijzer en we dronken regenwater uit grote tanks. Vanaf het marinegedeelte moesten we drie keer per dag ongeveer één à anderhalve kilometer naar de eetzaal lopen. Tegenover onze hut lagen de ziekenverplegers onder wie Piet Broers uit Rijen. In deze tijd waren ook Pay Broers, Toon Moelands en Harry Broers uit Rijen daar gelegerd.”

Jan Kraus bij zijn vertrek naar Biak op 27 augustus 1955

‘Jan Kraus: “We hebben menig Amerikaans vliegtuig in de bush gevonden”