Jan Kraus: “Een patrouille wilde je niet missen” (vervolg)

Krokodillen en kaaimannen
“Twee marinemensen vroegen ons wie er mee wilde gaan jagen. Ik had daar geen behoefte aan, Arie Kraan ging mee. Met een platte vlet gingen ze naar de kust. Toen ze terugkwamen was het sterk afgaand water waar ze tegenop moesten roeien en met drie man lukt dat niet zo best. Toen we dat merkten, zetten we direct nog een vlot overboord. Met alle beschikbare touwen werden sergeant Bodeving en ik naar het andere vlet gestuurd. Maar we misten 25 meter touw om dat te bereiken. Toen ben ik er zwemmend naar toe gegaan. Met vier man lukte het om bij het andere vlot aan te haken en zo konden ze ons vanaf de landingsboot binnentrekken.

De andere morgen zat er een stuk hout tussen het roer van de landingsboot. Ze riepen mij om weer de kali in te gaan om het hout te verwijderen. Maar er lagen krokodillen en kaaimannen op de kust. Dus liet ik het klusje aan een marineman over, het was tenslotte hun boot. Wij mariniers stonden met wapens klaar om – mocht er een krokodil komen – in te grijpen.”


Kampong Etna

Aankomst in de kampong

Snijwonden
“Met hoog water zijn we naar buiten, richting Kaimana, gevaren. We hadden veel kapotte kleren en schoenen opgelopen en wonden aan armen en benen. Het was een zware patrouille, zeker als we door de vloedbossen of door een bamboebos moesten lopen, waar we snijwonden opliepen. En er waren vooral muskieten die je staken. De bloedzuigers waren ook een enorme plaag voor patrouilles. We hebben wel afgezien, maar ik denk dat niemand dit had willen missen. Het contact met de bevolking was altijd erg goed en vriendelijk; de bewoners lachten altijd. Wat ons wel opviel is dat er nooit jonge meisjes of vrouwen in de kampongs liepen als wij er waren.”

U kunt naar het volgende artikel ‘Jos Oprins: ‘Het was vaak een kwestie van menselijk handelen’ of terug naar Onze jongens in de Oost