Jan Kraus ging indertijd naar Nederlands Nieuw-Guinea. Ook hij deed daar verslag van voor de heemkringtentoonstelling Onze jongens in de Oost. Hieronder vindt u deel drie: over een patrouille naar de papoea’s.
“Begin juni 1956 gingen we met een patrouille op pad, twaalf mariniers, een sergeant en een korporaal. Onze bewapening bestond uit Gerand (M1) geweren en karabijnen. Ieder die meeging, maakte zijn bepakking gereed, vulde de drinkflessen en velen schreven nog een brief naar huis. De andere dag scheepten we ons in op een landingsvaartuig en na ongeveer zes uur varen langs de kust naderden we Etnabaai. We gingen met de landingsvlotten aan wal, maar we moesten wel een stuk door het water waden om op de vaste oever te komen. Op de kust aangeland besloten we ons bivak op te slaan en gingen de meesten zich wassen in de kali. Intussen werd er eten gekookt: rijst met groenten en vlees uit blik. De wacht werd ingedeeld en de anderen gingen slapen.”
Buikloop
“De volgende morgen na het eten trokken we weer verder. Na vijf minuten lopen kwamen we bij een kali uit die te diep was om lopend over te steken. Dus kapten we een boom om, om droog over te komen. Even later kwamen we weer bij een kali die we wadend overstaken. We zouden er die dag nog veel meer tegenkomen.
Regelmatig moest de laatste man van de patrouille wachten, omdat er iemand zijn schoen kapot had of moest er een bloedzuiger verwijderd worden. We liepen ook door een tuin met kruidnagel en andere kruidenbomen. Er stond een boom met Djamber Ajer, een soort appel. Iedereen plukte meteen, maar de Papoeagids waarschuwde om er maar één van te eten, anders kreeg je buikloop. En dat klopte. Menig marinier raakte aan de diarree.”
Jan Kraus in een prauw op kali Omba
Gillend de bush weer in
“Bij de kampong Namani aangekomen, werden we daar hartelijk door de bevolking ontvangen. We zochten snel droog hout om een vuur aan te leggen en eten te koken. Anderen gingen naar de kali om zich te wassen en terwijl ze daar poedelnaakt in de kali stonden, kwam er een aantal Papoeavrouwen uit de rimboe. Toen ze de mannen zagen, renden ze allemaal gillend de bush weer in. Het heeft een paar uur geduurd voordat het de Papoeamannen lukte de vrouwen weer mee te krijgen. De ziekenverpleger behandelde intussen de zieken en gewonden. Dit gebeurde in alle kampongs waar we kwamen. Ook werd het aantal doden en dergelijke genoteerd.
“Stroomversnelling
“De volgende morgen gingen we weer verder. We gingen nu met prauwen over het Manamimeer richting kali Omba, naar een volgende kampong. Daar zagen we ook de eerste kaaiman op de kust liggen. De kali Omba had een stroomversnelling. Vlak ervoor moesten we uit de prauwen om door de bush voorbij de stroomversnelling te komen. De Papoea’s gingen er wel met de prauw doorheen, maar voor ons was het met onze volle bepakking te gevaarlijk. De prauw zou om kunnen slaan en er zaten krokodillen in de kali.
In kampong Napoeri legden we weer direct een vuur aan om te koken en gingen we ons wassen.Vanwege de kaaimannen en krokodillen was het niet mogelijk om te zwemmen. We sliepen samen met de bevolking in een hutje, alles bij elkaar wel vijftig personen. In de hut werd een groot vuur de hele nacht opgestookt om de muskieten weg te houden, ‘s Morgens roken we net als gerookte paling.“
Zwarte koorts
“Toen Arie Kraan water schepte uit de kali, zaten zijn armen en gezicht vol met muskieten. Hij veegde ze af en dat was een bloedbad. Bij terugkomst in de kazerne zou blijken dat hij zwarte koorts had opgelopen. Direct na het eten weer in de prauwen en verder kali Omba af naar kampong Koepai. De volgende dag weer vroeg op om met de prauwen verder te gaan. Even later kwam de landingsboot eraan. Daarmee voeren we naar de monding van kali Omba, waar we vanwege laag water op anker gingen liggen. Pas bij hoog water zouden we de kali uitkunnen, de Arafoerazee op.”
‘Jan Kraus: “Een patrouille wilde je niet missen” (vervolg)’