Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (9)

In Balikpapan werden we in kleine tentenkampen ondergebracht, die heel sober waren ingericht. Ik werd bij het 53e Bataljon Genie ingedeeld en gelegerd in een kamp boven op een heuvel. In het begin hadden we nog geen badgelegenheid en moesten we bij een bron die in een ravijn onder het kamp lag, baden. Later kreeg elke tent een regenton om water op te vangen en hadden we op die manier een privé-badkamer.

‘Oranje Boven’
Omdat er helemaal geen keu­kenpersoneel was, werden er vrijwil­ligers gevraagd om in de keuken te werken. Slechts enkele mensen gaven zich hiervoor op, want geen van ons had enige keuke­nervaring. En al was het in het begin behelpen omdat we de keuken ook nog helemaal in moesten richten, toch kregen de man­schappen de dag na aankomst in Balikpapan hun koffie en pap. Vooral het hout waarop gekookt moest worden was een probleem, omdat het kletsnat was van de regen als het aange­stoken moest worden. In het begin maakten we elke dag aardap­pel­puree van aardappel­meel en ge­droogde peen­tjes. Vanwege de kleur noemden we dit gerecht ‘Oranje Bo­ven’. Daarbij hadden we nog schapen­vlees uit blik. Later hebben we van een oliedrum een rijststo­mer gemaakt en konden we weer een behoorlijk potje koken. Ook hadden we iemand die goed brood kon bakken, zodat we eigenge­bakken brood konden eten.

De overige manschappen die niet in de keuken werkten, moesten tentenkampen bouwen voor de vrouwen, die uit Java in het kader van de gezinshereniging waren geëvacueerd. Door de chaotische toestanden in die tijd werden daarbij vaak fouten gemaakt. Zo kwamen er ook vrouwen in Balikpapan wiens mannen ergens anders ver­bleven. Voor veel gehuwden was het een weerzien na drie­nhalf jaar.

Singapore
Eind december werd ik met een groep per boot (ss Valentijn) naar Malakka gebracht. De eerste haven die we aandeden was Singapore, waar we een paar meter van de kade afmeerden. We mochten van de Engelsen niet aan wal komen. Later hoorden we dat de troepen afkomstig uit Manilla bij hen als ongediscipli­neerd bekend stonden. Ondanks het verbod zijn wij toch met prauwen aan land gegaan en op enkele kleine incidenten na, verliep alles goed. In Singapore waren heel wat vrouwen die uit Java geëvacueerd waren. Ze waren over ver­schillende kampen in de stad verdeeld. Van hen hoorden we dat het voor de Neder­landers op Java niet veilig meer was. Geluk­kig konden de Nederland­se vrouwen nog worden geëvacueerd. Voor de Chinese bevolking zag het er minder rooskleurig uit. Velen van hen zijn dan ook door loslopende benden vermoord. Door al die berichten daalde de stemming onder ons behoorlijk en we wilden zo vlug moge­lijk terug naar Java. We zagen in die Indonesische rebellen helemaal geen vrijheidsstrijders. In het begin was dat ook wel zo, omdat er toen veel elkaar bestrijdende groepen waren. We wilden orde op zaken stellen op Java. We hadden daar immers al generaties lang gewoond en we beschouw­den Indië als ons eigen land, waaruit we ons niet zo gemakke­lijk zouden laten verdrijven.

Nederlandse militairen
Na twee dagen ging de reis met de Valentijn weer verder en via Port Dickson gingen we naar Port Swetten­ham. Nadat we van boord waren gegaan, moesten we in de brandende zon op de kade blij­ven wachten. De Engelsen wilden niet dat we iets verder landinwaarts onder de bomen gingen zitten. Maar zonder verder iets te zeggen en onder protest van de Engelse MP die behoor­lijk de pest in had, hebben we dat toch gedaan. Na enige tijd kwamen er vrachtauto’s waarmee we verder trok­ken. Niemand scheen goed te weten waar ze met ons heen moes­ten. De eerste plaats was Kualalumpur, maar daar werden we bij alle kazernes doorgestuurd, totdat we via allerlei kleine plaatsjes in Port Dickson terecht kwamen. De dag ervoor hadden we daar met het schip op de rede gelegen. Het was al vrij donker toen we aankwamen en we werden in een aantal villa’s ondergebracht, waar al een aantal mensen lag te slapen. We zochten zo stil mogelijk een plaatsje en de volgende dag zagen we dat het Nederlandse militairen waren, die kort daarvoor uit hun vader­land waren gekomen. Ze waren erg verbaasd ons Neder­lands te horen spreken, vooral omdat er onder ons veel donker gekleurde jongens waren. Opvallend was dat wij meer van Neder­land wis­ten, dan zij van Indië. Ze behoorden tot het opgeheven Gezags Bataljon Indië (GBI). Ze mochten niet op Java landen en waren via Australië, waar ze werden uitgejouwd, naar Penagg ge­stuurd. Ze hadden in Nederland eigenlijk dienst genomen om tegen de Japanners te vechten, maar werden omdat de oorlog al voorbij was, naar Indië gestuurd. Met deze KL-jongens en wij KNIL-militairen, werd op 16 februari 1946 de 1e Veldcompagnie Genie opgericht. We werden bij de ‘T’-brigade met bestemming Sema­rang inge­deeld. Later is dit veranderd in ‘W’-brigade en werd onze bestemming Batavia.

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (9) vervolg’