Vervolg: ‘De atoombom’
De grond schudde net als bij een aardbeving die ik weleens had meegemaakt. Ik was bang dat alles zou instorten. Het werd zo donker om ons heen, dat ik dacht dat er iets met mijn ogen was gebeurd. Het was akelig stil geworden en het eerste wat ik hoorde was de stem van Henk Everling, die klaagde over pijn in zijn gezicht. Toen het wat lichter werd en ik hem kon onderscheiden, zag ik niets bijzonders aan zijn gezicht. Ik dacht eerst dat hij een shock had, omdat hij op 1 augustus tijdens het bombardement klem had gezeten in de schuilkelder. Later zag ik pas dat er grote blaren op zijn gezicht zaten. Ik ben daarna naar buiten gegaan om mijn kleren en etensblik op te halen, maar zag zelfs geen paaltje meer staan. Ik dacht eerst dat er een bom vlak voor de ingang was gevallen, maar toen ik verderop keek, zag ik dat de gasfabriek, niet ver van ons vandaan, helemaal tegen de grond was plat gedrukt. Overal waar je keek was de zaak verwoest en er hing een grote stofwolk. Het was een spookachtig gezicht en één moment was ik alle gevoel voor richting kwijt.
Oplaaiende vlammen
Mijn vrienden die buiten de tunnel waren, hadden merendeels brandwonden opgelopen. Toen ik overal vlammen zag oplaaien, ben ik de heuvels ingevlucht. We waren allemaal enigszins de kluts kwijt. Later toen ik wat over de schrik heen was, realiseerde ik me dat er in ons kamp nog mensen waren die misschien hulp nodig hadden. Ik ben toen de heuvels afgedaald en de eerste die ik op de grond zag liggen was een Japanse soldaat. Hij klaagde over pijn in de buik en kon niet op zijn benen staan. Ik heb hem een eind de heuvels op gedragen en bij een paar Japanse burgers achtergelaten. Overal zag ik de stad in brand staan en je voelde een stevige wind waaien. Nadat ik weer beneden was, zag ik veel gewonden met grote brandwonden aan armen en benen. Bij sommigen hingen grote stukken huid aan het lichaam of ze hadden gebroken ledematen. Het viel me op dat ze niet kreunden of schreeuwden en alles gelaten over zich heen lieten komen. De ontreddering was overal groot en voor het eerst voelde ik geen vijandschap meer. Omdat ik zelf niets mankeerde, ben ik met anderen de stad ingetrokken om naar het kamp te gaan. We kwamen op de heenweg heel wat vluchtende mensen tegen, waaronder ook onze eigen mensen die in de nabijheid van het kamp hadden gewerkt. Van hen hoorden we dat een deel van de kampbewoners de andere kant van de stad was uitgevlucht en daar in de heuvels verbleven. Het kamp zelf was helemaal ingestort en hierdoor waren er ook enkele slachtoffers gevallen. Bij de kookketels van de keuken zag ik het lijk van een van onze koks liggen. Vaandrig Jolly is later met enkele gewonden, waaronder luitenant Aalders en Molemans op zelfgemaakte draagbaren de heuvels ingegaan. We hebben ze zo voorzichtig mogelijk naar een veilige plaats gebracht. Luitenant Aalders had een zware hersenschudding waaraan hij na enkele dagen bezweek. Molemans had een hersenschudding en een gebroken en uit de kom geschoten bovenarm. Over Meegens hoorde ik van enkele getuigen dat hij onder een zware balk beklemd was geraakt. Ze hadden nog geprobeerd om hem te bevrijden, maar hebben voor het naderende vuur moeten vluchten. Meegens is in de vuurzee omgekomen.
Een goed heenkomen
Toen die vuurzee steeds groter werd, heb ik ook een goed heenkomen in de heuvels gezocht. Even zag het er naar uit, dat het vuur ook die heuvels zou bereiken, maar gelukkig draaide de wind. We hadden een goed zicht op de brandende stad en je hoorde opmerkingen als: “Zo’n uitzicht heeft Nero ook gehad, toen Rome in brand stond.” We hebben de nacht bij een bamboe-bosje in de heuvels doorgebracht. Ik herinner me nog heel goed dat het ’s nachts licht begon te regenen. Van de bewakers was geen spoor te bekennen. Die zagen we pas de volgende ochtend terug. Ze waren lang zo flink niet meer en wisten niet goed wat ze moesten doen.
Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk