Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (4) vervolg

Vervolg ‘De scheepswerf’
Op de werf liepen we vrij rond, maar we werden wel stiekem in de gaten gehouden door de burgerbewakers. Die liepen heel stoer rond en hadden om hun belangrijkheid aan te tonen, een band met een opschrift in Japanse tekens op de arm. En om de zaak compleet te maken, hadden ze een stok, die ze als een zwaard droegen. Menig krijgsgevangene kreeg van hen een klap met stok, als ze vonden dat er niet snel genoeg gewerkt werd. Slaan was in Japan overigens toch heel gewoon. Ook als een arbei­der lui was, kreeg hij van de voorman (hantjou) een klap. Binnen het leger werd van hoog naar laag geslagen, zodat de soldaten alleen ons nog hadden om te meppen.

De marinebewaking kwam bij ons nogal arrogant over. Ze voelden zich ook hoger dan het leger. Eén keer zijn we maar door deze marinemensen collectief gestraft. Een paar van onze mensen werden beschul­digd van gluren bij de vrouwen-wc’s. We moesten allemaal knielen en een bank of ander zwaar voor­werp boven het hoofd houden. Liet je je arm zakken, dan kreeg je een gevoe­lige tik met een stok. Dit ging net zolang door tot onze benen en armen gevoelloos waren en dienst weigerden.

De burgerbewakers gaven we, afhankelijk van hun geaardheid, allemaal spotnamen. Zoals monster, Mexicaan, Maleier en derge­lijke. Met de Maleier hadden we een vrij goed contact, omdat hij Maleis sprak en zelf lang in Indië had gewoond.

Rijst
We moesten tot een uur of twaalf werken en kregen dan een half uur rust om te eten. Onze lunch, die we ’s morgens in houten doos­jes meebrachten, bestond meestal uit rijst met lobak en toudjo soep. Deze was vooral in de winter, tegen etenstijd steenkoud geworden. Later, toen de hoeveelheid eten steeds minder werd, hadden de meesten van ons deze portie al eerder op. Soms kregen we van de Japanse arbeiders wat overge­bleven soep en dat was voor ons een ware traktatie.

Om 12.30 uur moesten we weer tot 18.00 uur aan het werk. Wanneer het regende mochten we pas schuilen als iedereen doornat was. Vooral in de winter was dat geen pretje. Velen liepen longontsteking op. Met name de winter van 1943-1944 heeft veel slachtoffers gemaakt. Als we rond 19.00 uur van het werk thuiskwamen, gingen de meesten van ons een warm Japans bad nemen. Je ging dan een tijdje in een vijver van een meter diepte zitten. Deze bak was gevuld met heel warm water, dat door middel van hete stoom op temperatuur was gebracht. In het begin moest je wel wennen als je in het hete water stapte. Maar je lichaam werd er door en door warm van en het was heel verkwikkend. Het was de enige manier in de winter om het warm te krijgen, omdat er verder geen verwarming was. Na het eten kropen we meestal direct onder de warme dekens.

Bewerkt door Mariëlle van Hezewijk

‘Oorlogsherinneringen van Militiesoldaat 8924 (5)’