Gerrit Jacobs heeft zijn jeugdherinneringen opgetekend in een dorpskroniek. Voor het voorwoord hiervan klik dan hier.
En de honger naar woonruimte voor personeel van de Luftwaffe was niet te stuiten. In de herfst van 1940 werd een gedeelte van het Prinsenbosch door de bezetter in beslag genomen. Rond het grote boscomplex kwam een hoge afrastering en de toegang was voortaan verboden voor onbevoegden. Er werd erg geheimzinnig over gedaan maar het was wel duidelijk dat de Duitsers er onderkomens gingen bouwen voor vliegeniers en ander personeel van de nieuwe vliegbasis.
Aan de rand van het Prinsenbosch begonnen de Duitse bezetters in het voorjaar van 1941 met de bouw van een zestigtal legerings-, verzorgings- en ontspanningsgebouwen, die zodanig ontworpen waren dat ze uit de lucht veel weg hadden van boerderijen: bakstenen laagbouw met een schuin, steil dak. De panden werden in typisch Duitse ‘villa-boerderijstijl’ gebouwd. Ze leken ook wat op boerderijen om zo weinig mogelijk aandacht te trekken van de bommenwerpers.
Wanneer Geret en zijn vriendjes op een warme zomerdag gingen zwemmen in het Putven, gingen ze wel eens een kijkje nemen naar de activiteiten in dat bos. Maar ver kwamen ze niet want ze stuitten al gauw op een Duitse wachtpost die hen wegjoeg. Maar zoals aan zoveel dingen, ging je aan de aanwezigheid van de Duitse soldaten wennen.
En sommige mensen, vooral die in de buurt van de gevorderde huizen woonden, wenden maar al te snel! Al gauw was het een op en neer geloop tussen de overburen van het patronaat en de daar wonende Duitsers. In eerste instantie was het een uitwisselen van eten, snoep en fruit. Maar zo nu en dan zag Geret ook wel eens meisjes met Duitse soldaten praten. En niet alleen rond het patronaat liepen meisjes rond maar ook op de Tip flaneerden ze bij de huizen waarin Duitse soldaten waren ingekwartierd. In het begin misschien alleen maar uit nieuwsgierigheid maar van lieverlee werd het voor sommige meisjes toch een serieuze zaak. Het gonsde in die tijd van de geruchten hierover. Een meisje zou zelfs al serieuze verkering hebben met een officier. Regelmatig zag Geret bij hem in de straat een meisje langs komen met een knappe Duitse officier aan de arm. Je ging dan wel aan de veranderde situatie wennen maar al snel kreeg je dingen te horen en te zien waar je niet zo snel aan zou wennen. Allereerst werd Geret geconfronteerd met een troep zingende soldaten door de straten. Strak in de maat, onder het gedreun van stampende laarzen, zongen zij uit volle borst: ‘Die Fahne hoch, die Reihen fest geschlossen, S.A. marschiert mit ruhig festem Schritt en …und Wir fahren, eins, zwei, drei, und Wir fahren, einz, zwei, drei, und Wir fahren, gegen England, England, ahoy!!’ (en dit laatste met een luide kreet).
Reeds na een paar weken verschenen rood omrande bekendmakingen waarop stond aangegeven waaraan de Nederlanders zich voortaan te houden hadden. Deze waren ondertekend door de man die het nu voor het zeggen had in het bezette Nederland: Seyss-Inquart; een naam die door de mensen al gauw veranderd werd in: zes en een kwart!
Maar erg vervelend werd het in het dorp toen de verduistering werd afgekondigd. Er mocht vanuit de ramen geen licht meer naar buiten schijnen en de mensen moesten hun ramen gaan verduisteren. Er kwam zwart papier in de handel en daarmee moest men, als een soort rolgordijn de ramen blinderen. De lantaarns in de straten schenen minimaal en fietsers moesten hun fietslamp voorzien van een stukje zwart karton met in het midden een klein spleetje waar een minimum aan licht doorkwam. Deze situatie vroeg natuurlijk om moeilijkheden en die kwamen dan ook al gauw. Zo verdwaalde een meisje, op weg naar huis, in de Raadhuisstraat. Zij kwam in een zijstraatje terecht en verdronk in de looiput waarin zij was terechtgekomen.
Terug naar Persoonlijke verhalen